Nederlandse schilders in Parijs

Op mijn 12e ging ik voor het eerst naar Parijs. “Het hoort bij je opvoeding”, zei mijn moeder. Het was het cadeau voor mijn toelatingsexamen van het lyceum. Sindsdien drijft een onzichtbare kracht me met de nodige regelmaat terug naar Parijs. Ik ben niet de enige… In het Van Gogh Museum in Amsterdam is momenteel een expositie te zien over ‘Nederlanders in Parijs tussen 1789 en 1914’. Ook  J.B. Jongkind hoort daarbij. (zie blog vorige week).

Wat mij nu zo verwondert, is dat mijn aandacht op deze expositie, met veel mooi werk, versnipperd raakt. Ik kijk minder thematisch, zoals vorige week naar de luchten en wat het maanlicht met een stadsbeeld of landschap doet.

Mijn oog zoekt… Ik zie een brief van Kees van Dongen met een schetsje hoe laag het plafond van de zolder is die hij gehuurd heeft. Hij kan amper rechtop staan om te schilderen. Mooie foto’s van Breitner van paarden in Montmartre.  Ik zie het prachtige blauw van ‘De blauwe japon’ van Kees van Dongen ( blikvanger op het affiche en de catalogus). Helder diep blauw vooral ter hoogte van haar middel en heupen. Dat blauw is niet na te maken, dat is alleen in het écht te zien!

Kijken naar licht en lucht

In de trein naar Dordrecht ter hoogte van Gouda is het er weer, de helderheid in de lucht die onze schilders zo goed kunnen weergeven. Juist dat gebied in Zuid-Holland heeft een specifieke lucht. Een wit wolkje van J.H.Weissenbruch herken je meteen wanneer je een keer goed naar een schilderij van hem gekeken hebt.

Vandaag ga ik naar de expositie met werk van J.B.Jongkind. Ook die luchten! Zelfs de schilderijen die hij in Frankrijk maakte, laten zien dat de Hollandse luchten hem een goede techniek gegeven hebben.
Niet alleen blauwe lucht met en zonder wolkjes, ook luchten met de dreiging van sneeuw en de donkerte met maanlicht.

Kijken naar houding of beweging of kijken naar een landschap of stadsgezicht, het vraagt om rust van binnen. Dat wat je ziet moet binnen kunnen komen…vandaag proef ik de sfeer van Parijs van meer dan een eeuw geleden.

Vakmanschap en ambacht

Door de stukadoor en de gambabouwer (zie het blog van vorige maand) krijg ik nog meer oog voor ambacht en vakmanschap. Het is een bekend fenomeen: wanneer je door iets speciaals gepakt wordt, kom je het ineens overal tegen.

Ik breng mijn nieuwe broek naar het naaiatelier om de naad in de boord aan de achterkant wat te laten innemen. In theorie weet ik ongeveer hoe het moet: de achternaad en de boord een eindje losmaken, stukje stof naar binnen vouwen en alles weer dicht stikken.

Dit is kort door de bocht gezegd, want de praktijk vraagt een vaardigheid van hoe je naden los peutert, de behendigheid met de naaimachine en vooral de rust en het geduld om het netjes te doen. Mijn verhouding met de naaimachine is slecht, er gaat altijd iets mis. Ik heb grote bewondering voor mensen, die van een grote lap een goed passend kledingstuk kunnen maken, maar ook voor de mensen die het pietepeuterige verstelwerk tot een goed einde  weten te brengen.

Art Deco

Op de expositie Art Deco in het Haags Gemeentemuseum zijn de japonnen uit die periode geëtaleerd op poppen die rustig ronddraaien. Dat geeft iets levendigs, alsof je bij een modeshow bent en dat is feitelijk ook zo. Je kijkt naar een tijdsbeeld dat is teruggehaald uit het begin van de vorige eeuw.

Wat opvalt bij die japonnen, is dat de taille ontbreekt of verlaagd is. De houding van de mannequins versterkt dat door gestrekte armen die naar de grond gericht zijn, maar met de polsen in haakse hoeken, handen parallel aan de grond.

Wat is de betekenis? Armen naar beneden gestrekt, waardoor de romp zich verheft en opstrekt? Een romp, die in die tijd bevrijd wordt van korsetten en gezien mag worden?

 

De stukadoor

De stukadoor neemt het plafond en de muur onder handen. Met een troffel schept hij wat gipsmortel op het grootste plankje. Dat plankje heeft hij in zijn linkerhand zoals een ober zijn dienblad hanteert. Steeds de juiste porties neemt hij over op het kleinere plankje dat hij in zijn rechterhand heeft. Daarmee smeert hij de massa met grote strijkbewegingen uit op het plafond en later als het daar droog is, op de muur.

Vorige week had ik het over de techniek van de gambabouwer, met zijn mooie ritmische schaafbeweging diagonaal van de voeten naar de handen en van de handen naar de voeten. Hij staat in schredestand. De stukadoor staat in een kleine spreidstand, de voeten parallel, zeker wanneer hij op de trap staat. Bij hem vallen de gecoördineerde bewegingen van beide armen in samenhang met de romp en benen tot in de enkels op: de enige manier om geen last van je armen te krijgen bij zulk werk.

De associatie met een behendige ober, die met een blad vol pilsjes zich een weg baant door een druk gezelschap, komt bij me op. En herinneringen aan de oude Karate Kid films (1984), al laten de stukadoor en de gambabouwer zien dat de techniek van die prachtige totaalbewegingen ook zonder karatelessen kan worden aangeleerd.